Sint – Aloysiusscouts

Geschiedenis

Wie was die meneer met snor en gekke hoed?

Baden-PowellOm te weten wie Baden-Powell eigenlijk was, is het nodig om eerst wat meer over de geschiedenis en zeker het onstaan van scouting te vertellen. Het begon allemaal op 22 februari 1857. Ergens in London werd er een klein jongetje geboren met de naam Robert Stephenson Smyth Baden-Powell. Hij werd geboren als tweede jongste uit een gezin van tien kinderen. Als kleine knaap vloog hij al snel op kostschool waar de sleutelwoorden ,uit de latere scoutswet, eer,trouw en plicht hem reeds vroeg werden aangeleerd. Ondanks dat zijn vader een geleerde professor was, was Robert geen hoogvlieger. Hij bracht zijn tijd liever door met zijn broers, en met wandelen in de natuur.

Na zijn schooltijd slaagde hij in examens voor het leger en begon te bouwen aan een militaire carrière. Naast zijn militaire activiteiten was hij ook nog bezig met talloze andere initiatieven. Hij was enorm gefascineerd door de natuur, ook toneel en tekeningen maken boeide hem.

In 1884 werd Robert naar Zuid-Afrika ,een toen Britse kolonie, gestuurd waar even later de boerenoorlog uitbrak. Tijdens deze oorlog werd Baden-Powell razend populair in Engeland. Door de uitgestrektheid van het front en het maar niet komen opdagen van nieuwe troepen, vreesde men ginds dat men een tekort aan manschappen ging krijgen.

Uiteindelijk besloot Baden-Powell, tijdens het beleg van Mafeking, verkenners-taken en seindiensten door jonge kerels te laten uitvoeren, kwestie om zijn manschappen optimaal in de strijd te kunnen gooien. Het werd een succes en hierdoor kwam Baden-Powell op het idee dat jongens tot veel bekwaam zijn als hen het nodige vertrouwen en verantwoordelijkheid geschonken werd.

In Engeland deed het verhaal over Baden-Powell razendsnel de ronde, de wapenfeiten rond Mafeking werden breed in de kranten uitgesmeerd. Baden-Powell werd toen al een “held” genoemd (en zeker bij de jeugd). Zijn eerste boek dat hij schreef kreeg de naam “Aids To Scouting”, bedoeld om jonge recruten op te leiden. Het werd een groot succes.

In Engeland begonnen veel jongens “scout” te spelen, al had scouting toen meer een militaire betekenis, waar later afstand van gedaan zou worden.

Gesterkt door die onbedoelde populariteit, poogde Baden-Powell zijn scoutssysteem wat meer systematiek en pedagogische diepgang te geven. Baden-Powell vond de welkome inspiratie bij Smith’s “Boys Brigade”. Het doel van deze jeugdbeweging was de vooruitgang van het kristelijke koninkrijk bij de jeugd en het ontwikkelen van discipline en zelfrespect. Verder vond Baden-Powell inspiratie bij de “Woodcraft Indians” , waaraan hij het verkennersspel ontleende.

Een typisch voorbeeld is misschien de totemisatie, die hij haalde bij de Noord-Amerikaanse indianen en Afrikaanse volkeren.

De beweging van de “Woodcraft Indians” werd in 1902 in de USA gesticht door E. Thompsoen Seton met als doel het contact met de natuur te bevorderen. Ze was anti-militaristisch en internationaal gericht, dit in tegenstelling met het patriottisme dat de eerste scouts kenmerkte.

Samen met invloeden uit zijn opvoeding in de Engelse kostschool en uit zijn militaire carriere en elementen uit voornoemde organisaties had Baden-Powell een beeld gevormd over de opvoeding van de jeugd. In 1902, Als vice-president van de Boys Brigade, tracht hij op aandringen van Smith, de scoutsmethode in de bestaande jeugdbeweging in te voegen, maar dat mislukt.

Terwijl de Boys Brigade ter plaatse bleef trappelen, zette Baden-Powell de eerste stap. Hij organiseerde een proefkamp van 29 juli tot 9 augustus 1907 op Bronsea Island, samen met een twintigtal jongeren, gerekruteerd uit alle sociale lagen. Het werd een groot succes. Toen startte Baden-Powell met de publicatie in 14-daagse afleveringen van zijn meest bekende werk “Scouting for boys” dat een jeugdvariant is op “Aids to scouting”. Nog voor dit alles in boekvorm zou uitgegeven worden door Arthur Pearson, ontstonden langs alle kanten patrouilles en troepen. Om te vermijden dat de beweging uit de hand zou lopen, werd stilaan een organisatie uitgebouwd over het hele land. “Local Committees” kregen tot taak nieuwe scoutsgroepen te stichten.

In 1908 stichtte B.P. het weekblad “The Scout” en in 1909 werd de “Boy-Scout Association” gesticht, met een structuur van districten, gouwen en een nationaal hoofdkwartier. De krantenuitgever, Arthur Pearson, gaf ruime geldelijke steun en publiciteit aan de scoutsbeweging die naar zijn mening, een belangrijk element van sterkte voor het Britse volk zou gaan betekenen. De ontwikkeling van de scoutsbeweging ging razendsnel, in 1909 kwamen er al zeescouts bij en even later “moest” Baden-Powell zelfs meisjesgidsen tolereren, maar die droeg hij over aan zijn zus Agnes.

Baden Powell werd in 1909 te Balmoral door koning Edward VII tot ridder geslagen. Tevens dringt de koning er op aan dat Baden-Powell zich volledig aan scouting zou wijden. Ook de minister van defensie pleit in die zin. In 191 besluit B.P. ontslag te nemen uit het leger om zich volledig in te zetten voor de Boy-Scouts. In 1912 huwt hij Olave St.Clair Soames die al snel haar schoonzus bijspringt in de gidsenbeweging. In 1914 start Vera Barclay de welpenbeweging, geïnspireerd op Kipling’s “Jungleboek” voor jongens van 8 tot 11 jaar. In 1919 schrijft Baden-Powell het eerste leidershandboek “Aids to Scoutsmastership”. Dat jaar krijgt de beweging van een vriend uit Indie, het beroemde domein “Gilwell Park” ten geschenke. Het wordt een vormings-en trainingscentrum voor de leiding, die, als ze met succes de training doormaken, de Gilwell-kralen ontvangen.

In 1922 verschijnt “Rovering to succes”, bestemd voor voortrekkers of jongeren van 18 tot 25 jaar. Zonder het verhoopte succes echter, omdat dit systeem niet zo duidelijk was. In 1929, tijdens de Jamboree in Birkenhead wordt Baden-Powell door Koning George V in de adelstand verheven.

Samen met zijn vrouw bleef Baden-Powell zich actief inzetten voor uitbreiding en organisatie van de beweging. Als reizende ambassadeurs bezochten ze heel wat landen in alle werelddelen tijdens nationale of internationale conferenties, jamborees of op eigen initiatief. Tussen al die reizen door verbleef Baden-Powell in Kenia waar hij op 8 januari 1941 stierf. Hij werd begraven aan de voet van de Kenia-berg.

Meer weten over Baden-Powell? http://www.pinetreeweb.com/B-P.htm

De jeugdjaren van de St-Aloysiusscouts

Bronnen gehaald uit het boek “40 jaar Sint-Aloysiusscouts” door Luc Vandecruys en Karel Swolfs.

1. De beginperikelen (1945 – 1947)

De Sint-Aloysiusscouts ontstond als een collegebeweging. Daarom is het noodzakelijk eerst een korte situatieschets te geven van het leven van een collegeleerling anno 1945.

Het St.-Aloysiuscollege leefde nog volop in de strenge traditie van de Latijnse scholen. Op de weekdagen waren de leerlingen verplicht ‘s morgens de vroegmis bij te wonen; daarna volgden ze de lessen en na de avondstudie moesten ze recht naar huis; ze mochten zich zelfs niet meer op straat vertonen. De enige twee vrije namiddagen die ze hadden werden opgevuld met leesstudie, en ook in het weekend was er nauwelijks tijd om zich te ontspannen. Voetbal en scouts (de toen reeds bestaande Sint-Tarcitiusscouts) waren uit den boze en ontspanning was des duivels.Kortom, het studentenleven was geen lachertje.Dat de verhouding tussen leerlingen en leraars niet al te vriendschappelijk was, hoeft zeker geen verdere uitleg.

Dergelijke middeleeuwse toestanden troffen E.H. Heps en Hermans aan, toen ze in 1945 als priester-leraars naar het College van Geel werden gestuurd.Vooral Leon Heps had in zijn eigen jeugd in de parochie Rumst wel een heel andere jeugd gekend: tochten, kampen en andere scoutsactiviteiten vulden daar het jongerenbestaan. Deze positieve opvoeding wilde hij ook graag aan zijn leerlingen overdragen. Hij kreeg van de toenmalige directeur de toelating om op de vrije namiddagen met vrijwilligers te gaan spelen in de bossen van Winkelomheide. De keuze tussen de studie van algebra of een dagje ontspanning was vlug gemaakt.De jeugdbond, Stormvogels, genaamd naar een modern lied kende succes (dit in tegenstelling met een poging tot oprichting van een KSA-beweging, die mislukte door een tekort aan leden).In 1946 werd er zelfs een vakantiekamp gehouden in Yvoir, te samen met de scouts van Rumst.

De ontspanning tijdens het schooljaar, en dat met toestemming en onder begeleiding van leraars, zorgde er voor dat de verhouding leraars-leeringen verbeterde. Er werd contact gezocht met de Berkvenbeweging, die zich vooral tijdens de zomervakanties met de leerlingen bezighield.Men zou gedacht hebben dat de twee bewegingen uiteindelijk zouden samensmelten, wat echter niet waar was.Sommige problemen bleken echter onoverkomelijk. Waren enkele taaie Berkvenbonders bevreesd hun monopolie op de Geelse jeugd te verliezen aan mensen die de plaatselijke toestanden niet kenden en die de oorspronkelijke situatie niet begrepen? Of vreesden ze dat het eigen gelaat van de Berkvenbewging zou verloren gaan binnen de scouts?Waren de scoutsleiders misschien iets te gretig om Berkven volledig op te slorpen? In ieder geval ontstonden er spanningen, niet zozeer tussen de leden, maar wel tussen de respectieve besturen. Op het College werd de toestand zelfs onhoudbaar, zodat de directeur op de duur wel moest tussenbeide komen.Een scoutsgroep zou de officiële jeugdgroep van het College worden. De Sint Aloysiussouts ging zijn eigen weg, zij rekenden op de scoutsmethodes om hun groep te doen bloeien, en met succes.

2.Het eerste scoutsjaar (1947 – 1948)

a) Het prille begin

In de inleiding hebben we gelezen dat reeds vanaf 1945 pogingen werden ondernomen om op het College aan scouting te doen. De eerste duidelijke en geschreven gegevens hieronder zijn eigenaardig genoeg te vinden in het ledenblad van Berkven, “Harop”, namelijk in twee edities die door J. Van Meensel gedateerd zijn, respectievelijk in de kerstvakantie 1947 en de paasvakantie 1948.

Deze twee nummers wijzen op een stevige scoutskern binnen de Berkvenbeweging. “Harop” 1947 bevat bijdragen over de scoutsproeven, de riddercode van de verkenner, het beloftelied, de groet, het devies, het scoutsgebed en zelfs het VVKS-programma.

Er staan tevens troepsflitsen in van jongverkenners en verkenners, en er wordt al gerept over de bouw van een heem, en houten barak die in Elsum was afgebroken om op het College opgesteld te worden. Bij de “Grote Wedstrijd” was te winnen: een prachtige das en een lederen scoutsriem.

Ook in “Harop” 1948 zijn de scouts nadrukkelijk aanwezig met artikels over de verkennereisen, kaartlezen, sjorringen en knopen. We vinden er een verslag van Jo Belmans, hopman van de jongverkenners, over de tochten naar Reivennen, Bel en Vosselaar, waar een massaspel over de Boerenkrijg werd gehouden met wel 400 scouts. De Koeokoeken- en Kievitpatrouille doen verslag over hun tochten. De fundamenten van het heem zijn gelegd. De leden wordt aangeraden zich voor te bereiden op het Groot Kamp.

Dit kamp wordt een zuivere scoutsaangelegenheid. Zoals we gezien hebben komen er spanningen, de scouts “scheuren zich af” en Berkven wordt opnieuw een zelfstandige groep.

b.) Sint Aloysiusgroep 10e Kempen

Gouw Antwerpen

De scouts waren dus in het schooljaar 1947-1948 volop met hun activiteiten bezig. Dit wordt ook bevestigd door de eerste officiele documenten, die wonderwel aansluiten bij de twee hierboven vermelde nummers van “Harop”.

Het betreft de aanvragen voor provincietoelagen en officiele erkenning van een jeugdkamp door de Bestendige Deputatie van de provincie Antwerpen. Als groepsnaam wordt vermeld: Sint Aloysiusgroep 10e Kempen Gouw Antwerpen, aangesloten bij VVKS. De beheerraad bestond uit groepsleider Urbain Schraepen, groepsaalmoezenier Lieven Manderveld, groepssecretaris E.H. Louis Hooyberghs en voorzitter Ferdinand Tuerlinckx, directeur van het College. Als leiders werden vermeld E.H. Heps, Roger Caers en Belmans. Jammer genoeg onbreekt de lijst van de deelnemers, maar aangezien het kampterrein plaats voorzag voor 40 kinderen, kunnen we dit getal als richtcijfer nemen.

De Sint Aloysiusgroep was dus zeker in 1948 officieel aangesloten bij VVKS. We hebben een groep met een naam, een groepsleider, een secretaris en een aalmoezenier, dit alles onder het toeziend oog van directeur Tuerlinckx.

3. Een jaar vol verwachtingen (1948-1949)

Vanaf het scoutsjaar 1948-1949 zijn er ledenlijsten terug te vinden. Zo gingen er in het jaar 1949, 72 leden mee op kamp.

Waaruit bestond zo’n doorsnee kampdag:

  • 06:30 uur : opstaan, ochtendgymnastiek,wassen, H.mis, ontbijt, groet aan de vlag, schouwing (inspektie), spel.
  • 13:30 uur : middagmaal, platte rust, spel, bad, vieruurtje.
  • 17:00 uur : groot spel.
  • 19:00 uur : avondmaal, wandeling, vertelling, gezellig samenzijn.
  • 21:30 uur : nachtrust

De grootsten sliepen in vijf grote tenten , deden per patrouille zelf de keuken en hadden loofhutten (hudo’s) als toiletten..De kleinsten sliepen in een slaapzaal,aten in een gezamelijke keuken en hadden “echte” WC’s. Dit eerste kamp vond plaats in Opoeteren, de verkenners gingen van 18 juli tot 26 juli op kamp, de jongverkenners en wolven van 26 juli tot 5 augustus.

In deze vroegste ledenlijsten treffen we al de namen van een aantal personen die later een grote rol bij de Aloysiusscouts gaan spelen. Andre Vandecruys, toen 16 jaar oud en Gustaaf Lenaerts, toen 11 jaar.

Wil je nog meer lezen en weten over de geschiedenis van de Sint-Aloysiusscouts, dan raad ik u aan het boek “40 jaar Sint Aloysiusscouts” te bemachtigen.